Afbeelding

Wandeling in Mortsel - Van Windhoek naar Jezuïetenhof

Nieuws
Sneukelroute PUUR Mortsel 2019
Elke stad heeft haar verloren hoekjes en pittige verhalen. Zo kent Mortsel haar windhoek, de hoek of de streek vanwaar de wind komt, een winderige plaats. Toponiemen lichten het tipje van de sluier. De molenaar zet de wieken niet meer naar de wind. We hebben nog een Molenstraat en een Molenlei, maar het Molengehucht bestaat al lang niet meer.
Voor onze nieuwe sneukelroute vertrekken we op de hoek van de Groenstraat en de Mechelsesteenweg. Verborgen achter het groen ligt het vergeten kasteeltje ‘De Windhoek’.
Wie kruit, draait het wiekenkruis van de windmolen, zodat het naar de wind gericht staat. Je draait de molen met behulp van een soort kruiwagen. Er zijn buiten-, binnen- en zelfkruiers. In het kasteeltje vind je ‘De Ark’. Hier tellen mensen met een beperking voor 100% mee.

Volgens een plan van 1879 had je in deze buurt een molen, de mouterij Huybrechts, de brouwerij ‘De Doornboom’ van Alphons Reypens en de slachterij van Jean-François Maes. De molen gaf dus zijn naam aan straat en gehucht en stond op de hoek van de Oudebaan en de Molenstraat. Hij kreeg de naam: ‘Weldoen baart vreugd’ en had een windwijzer: een ruiter te paard met achteraan een hond. Het woonhuis, rechts op het schilderijtje afgebeeld, staat nog steeds aan de Oudebaan. Alle andere gebouwen zijn verdwenen.
In West- en Oost-Vlaanderen spreken we over een standerdmolen of standaardmolen, in Limburg over een kas(t)molen. Het is het oudste type houten windmolen in de Lage Landen. De naam is ontleend aan de standerd of staak, een rechtopstaande ongeveer 60–80 cm dikke stam met een zogeheten stormpen. Na zijn ontstaan in het graafschap Vlaanderen verspreidde deze molentechniek zich eerst naar Normandië (eerste vermelding 1180) en Zuidoost-Engeland (eerste vermelding 1181) en daarna naar de rest van Europa en het Midden-Oosten. Tijdens het beleg van Akko (red. oude havenplaats in het noorden van Israël aan de Middellandse Zee) werd een windmolen gebouwd met onderdelen meegebracht door Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen.
Via de Groenstraat gaan we naar de Jordaenslei en de Quinten Matsijslei. Is een ‘groeneweg’ een veldweg, die over een groen begroeid braakland loopt? In het drieslagstelsel werd hij alle jaren beetje bij beetje verplaatst. Het kan wel eens een erg oude weg geweest zijn. Het cijnsboek van Dieseghem vermeldt reeds de ‘Gruene strate’ in 1613!
Dat landbouwmethoden uit de middeleeuwen een invloed hebben op de inplanting van onze wegen, lijkt ons logisch.
De ‘Coutereel’ was verantwoordelijk voor de verdeling van de gronden onder de dorpelingen. Het was een vroege vorm van dorpsgezag. Op een stuk grond werden het ene jaar wintergranen, tarwe of rogge, verbouwd, het jaar erna zomergranen, gerst of haver en het derde jaar lag het stuk grond braak. De andere twee stukken grond volgden met steeds een jaar verschil. Misoogsten werden opgevangen met meer verschillende opbrengsten. Het stelsel was belangrijk voor de bodemvruchtbaarheid, de bodemstructuur en het onderdrukken van onkruid.
Op de hoek van de Quinten Matsijslei en de Wouwstraat staat wel een bijzonder bijgebouw. Het doet ons een beetje denken aan een prieeltje of beter nog een oranjerie. Wij wanen ons zeker niet in Laken, maar ‘oranjerie’ verwijst naar het Franse woord ‘oranger’, een sinaasappelboom. In de oranjerie kon je ‘s winters kuipplanten bewaren.
De Amerikaanse eiken in de Quinten Matsijslei domineren een unieke dreef in Mortsel. Op de hoeken met de Wouwstraat staan fraaie voorbeelden van alleenstaande villa’s. De woningen zijn rijk versierd met torentjes, hout voor portieken en voor de overkragende bekapping bij puntgevels. Ze liggen in een omhaagde tuin met grasperken en bomen en dateren van circa 1900. De alleenstaande Villa Rosa en de dubbelwoonst Villa Johnny en Villa Rosy zijn mooie voorbeelden uit de ‘belle époque’, het gouden tijdperk vóór de Eerste Wereldoorlog, gekenmerkt door algemene welvaart, een enorme ontplooiing van de kunsten en wetenschappen en een hoge mate van maatschappelijke rust.
In de 17de eeuw spreekt men over de ‘Waeystraete’ of de ‘Waustraete’. In het Middelnederlands betekent een ‘waey’ een poel, een plas. ‘Woude’ verwijst ook naar een Middelnederlandse plantennaam. De ‘reseda luteola’ zorgde door het afkoken van haar bovenste bladeren voor een gele kleurstof, waarmee zijde, linnen, wol, … gekleurd werd. Van de dertiende tot de zestiende eeuw sprak men Middelnederlands in het gebied dat ongeveer samenvalt met het huidige Nederland en Vlaanderen.
Via de Wouwstraat gaan we naar de Dorpsstraat en de Kerkstraat, het hartje van onze stad.
De Sint-Benedictuskerk kent een bijzonder lange geschiedenis. In een pauselijke bul van 1150 wordt het gebedshuis reeds vermeld. Daarbij is sprake van het ‘altare de Mortezele’. Het woord bul komt van het Latijnse ‘bulla’, het loden (soms gouden) zegel aan pauselijke oorkonden.
In de 12de eeuw stond er nog geen kerk, maar een kapel. In 1158 schonk de bisschop van Kamerijk, Nicolaas I van Chièvres, het altaar terug aan de Benedictijnenabdij van Lobbes. Hij had het over de plaats ‘Mortsella’. Die kapel hoorde toen bij de moederkerk in Kontich.
Het prinsbisdom Kamerijk is één van de oudste stadsgemeenten van wat nu Frankrijk is. Het vormde een zelfstandig gebiedsdeel in de uiterste zuidwesthoek van het hertogdom Neder-Lotharingen, vlak bij de bron van de Schelde, die eeuwenlang de grens vormde tussen het Franse koninkrijk en het Heilige Roomse Rijk. In de kerkelijke geografie strekte het bisdom Kamerijk zich uit tot Antwerpen en behoorde in zijn geheel tot het Heilige Roomse Rijk.
De eerste kerk werd in de eerste helft van de 15de eeuw vervangen door een andere. De gotische toren in witte zandsteen is ouder: hij dateert van de jaren 1300. De rest van de toenmalige kerk werd voltooid in de 16de eeuw.
In de 16de eeuw was de regio erg onrustig. Mortsel had immers een strategische ligging op het kruispunt van de wegen naar Antwerpen, Lier en Mechelen. De dorpsgemeenschap leed erg onder de Beeldenstorm en het troepentransport. Twee jaar voor de ‘val van Antwerpen’ in 1583 werd Mortsel door Alexander Farnese op drie gezinnen na, volledig ontvolkt.
Graaf de Fiennes van Cantincrode schonk in 1741 een witgeschilderd draaitabernakel aan de Sint-Benedictuskerk. Een gelijkaardig tabernakel vinden we terug in de oude kapel Cantecroy.
Via de Kerkstraat gaan we naar de Drabstraat en de Neerhoevelaan. Aan de linkerzijde van de Kerkstraat zie je nog de ingang van het oude klooster van de Zusters van Gijzegem. In de loop van 1998 werd het gebouw gerestaureerd en omgevormd tot sociale appartementen.
Het toponiem ‘Mortsel’ zou verwijzen naar een moerassig gebied, een moort of mort. De familienaam ‘Moortgat’ is ons allicht bekend. Hier praten we over het gat, de poort naar het mort, de weide met puin. De etymologie van ‘mort’ blijft duister (Debrabandere, 1993, blz. 996). Iedereen gebruikt wel eens mortel, metselspecie. Morter werd mortel en is ontleend aan het Latijn ‘mortarium’ of vijzel (ook specie).
De Drabstraat zegt ons ook iets over de primitieve toestand van ons grondgebied. Drab verwijst naar een drassige grond, een moerassig gebied. Mogelijk volgde de Drabstraat de rand van het moeras, dat later bos werd. Na het rooien van de bomen werd het Cantecroy (B. Gastmans, Mortsels Stratenboek, blz. 133).
Hoe zag het oude Cantecroy eruit? Daarvoor trekken we naar het museum Plantin Moretus (www.museumplantinmoretus.be).
Het Prentenkabinet beschikt over een rijke verzameling oude tekeningen en grafiek (red. verzamelnaam voor prenten) van Antwerpse meesters van de 16de tot 18de eeuw. Daarnaast verzamelt het ook modern en hedendaags werk van Antwerpse kunstenaars.
De kunstenaar van het waterverfschilderijtje is onbekend, maar je krijgt toch wel een mooi beeld van Cantecroy tussen 1550 en 1600.
Eén van de invloedrijkste staatsmannen uit die tijd was Antoine Perrenot de Granvelle. In 1564 werd hij onderkoning van Napels. Het kasteel werd belegerd door beeldenstormers, maar de aanval werd afgeslagen. In die periode werd Cantecroy met omliggende dorpen tot graafschap verheven. De donjon staat er niet meer. Deze werd door Rosalie Van Daele, de eigenares van de winkelketen ‘De Wolmolen’ vervangen door een recenter exemplaar.
De donjon was een toonbeeld van macht en veiligheid. Deze middeleeuwse versterkte woontoren troonde uit over het landschap en was vaak een laatste toevluchtsoord. De hoogste donjon vind je in Frankrijk en is meer dan 50 meter hoog! De allereerste torens werden op een heuvel, een motte, gebouwd en waren opgetrokken in hout. Later werden stenen of bakstenen gebruikt.
Een donjon was aanvankelijk een zelfstandig bouwwerk. In veel gevallen werden rond de donjon in de loop der tijd andere gebouwen opgetrokken of werd hij opgenomen in een ommuurde vesting. Zo ontwikkelde zich het kasteel, waarbij de donjon diende als laatste toevluchtsoord.
Inwendig bevat de toren drie tot vijf kamers boven elkaar. Ze nemen vaak een hele verdieping in beslag. Over het algemeen had minstens één kamer een stookplaats.
Via de Cantecroylaan gaan we naar de Heirbaan en IJzerenweglei en de Wouter Volcaertstraat. De Krijgsbaan steek je over bij de verkeerslichten vlak bij het benzinestation.
‘Heir’ verwijst naar heer, een krijgs- of legermacht. De naam werd vermoedelijk gekozen omdat de weg in de buurt van Fort 4 en de Krijgsbaan ligt. Het woord staat niet in de ‘Woordenlijst van de Nederlandse Taal’, heerkracht en heirbaan natuurlijk wel.
In ‘De slag van de guldene sporen’ bezingt Guido Gezelle nog altijd het ‘Vlaamsche heer’ en kunnen de leeuwen dansen.
Walter Volkart (Wouter Volcaert) was een belangrijk financier. In 1265 werd hij ‘amman’ van de stad Antwerpen. In het woord ‘amman’ schuilt ‘ambtman’ of ‘ambtenaar’. De ‘ammanus’ of de ‘praetor urbanus’ was een officier in het Hertogdom Brabant met bestuurlijke en gerechtelijke taken. In het Duitse rijk, waartoe Brabant behoorde, sprak men over een ambtman. De man moet enorm invloedrijk en rijk geweest zijn. In 1277 droeg hij de titel van ridder en drie jaar later werd hij benoemd tot schout van Antwerpen. Hertog Jan kroonde hem tot rentmeester van het Hertogdom Brabant en in een akte van 15 februari 1289 werd hij voor de eerste keer vermeld als eigenaar van het kasteel Cantecroy (B. Gastmans, Mortsels stratenboek, blz. 523).
Via de Anna Van Hoornstraat wandelen we door de fietstunnel naar de Waesdonckstraat. Onze sneukeltocht stopt ter hoogte van de Deurnestraat bij Sint-Amedeus. Ook hier verwijst ‘wase’ naar slijk of modder. In het Middelnederlands is een ‘donc’ een kelder om graan te bewaren. Wie met de fiets onze sneukeltocht volgt, weet dat het terrein hier afhelt. Dit gedeelte ligt immers negen meter lager dan het hoogste gedeelte bij de Sint-Benedictuskerk. Waesdonck verwijst ook hier naar een moerassig gebied met een kleine verhevenheid, een donk.
In de Deurnestraat, verborgen achter het groen, ligt een omwalde hoeve, een hof van plaisantie of een buitenverblijf voor de rijke burger. Vroeger was dit hoofdzakelijk een optrekje voor de adel, maar tijdens de gouden eeuw van Antwerpen slaagden veel kooplui erin een vermogen op te bouwen waardoor ook zij zich een buitenverblijf konden veroorloven.
In 1890 kochten de paters Jezuïeten het hof van plaisantie ‘De Rode Leeuw’. In de volksmond kreeg het hof een nieuwe naam: ‘Jezuïetenhof’. In 1932 kocht Petrus Cornelius Jespers het goed en werd de hofgracht eerst gedeeltelijk gedempt. Zijn zoon, Arthur Jespers, werd in 1950 eigenaar en bouwde er een biscuitbakkerij.

Tekst: Dirk Brentjens
Foto’s: ©MHK, ©F. Van Roosendael, ©Philippe Brems, ©Plantin Moretus
Bronnen: Bruno Gastmans, Mortsels Stratenboek, Mortselse Heemkundisge Kring, Jaarboek 1992, Mortselse Heemkundige Kring, M. Gruyaert, Het Molengehucht herontdekt
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding