Afbeelding
Sprookje

Sprookje

De voorstad bloeit

De jeugd leest niet meer. Het lees- en literatuuronderwijs op school blijkt niet aantrekkelijk en dus niet wervend. Talloze flitsendere activiteiten eisen de aandacht op. Ja, we kennen nog witte raven die wekelijks een boek verslinden en de weg vinden naar de bibliotheek. Boekuilen en -wormen zijn echter zo zeldzaam dat ze stilaan als weirdo’s worden bekeken. “Doodjammer”, schreeuwt de pedagoog, want hij ziet de geletterdheid van de jonge generatie naar de haaien gaan. We duiken niet in de geschiedenis van de jeugdliteratuur, hoewel ons taalgebied een benijdenswaardige verzameling van imposant werk heeft opgeleverd. Wel buigen we ons over wat ongetwijfeld behoort tot de literatuurcanon die onze kinderjaren kleurde: sprookjes. Het waren aanvankelijk mondeling overgeleverde volksverhalen. Wie van ons groeide op zonder Roodkapje, Sneeuwwitje, Hans en Grietje, ook al waren de storyplots eigenlijk niet bestemd voor kinderen?

Jacob en Wilhelm Grimm zijn in het begin van de 19de eeuw de eerste publicisten van sprookjes. Verwonderd constateren we echter dat in hun eerste versies de stiefmoeder van Sneeuwwitje de lever en de longen van het meisje in zout wil laten koken om ze op te eten. In het eerste Roodkapje huppelen twee wolven rond. De schrijvers hebben overigens 45 jaar lang hun verhalen aangepast voor elke nieuwe uitgave. Het Sneeuwwitje dat wakker gekust wordt door de prins is niet van de gebroeders Grimm, maar dateert van 1937, in de romantische Disney-film. Kortom, de verhaalelementen werden ongelimiteerd vervangen en aangepast door uitgevers, vertalers en bewerkers, in functie van het publiek waarvoor ze de publicatie bestemden. Een kussende prins is aantrekkelijker dan een struikelende dienaar die Sneeuwwitje laat vallen, waardoor de appel losschiet uit haar keel. Bij Charles Perrault (Sprookjes van Moeder de Gans) sterft Roodkapje in de buik van de wolf, wat ook geen fraai einde is.

De populariteit van sprookjes was nooit vanzelfsprekend. Noch in Duitsland, noch bij ons waren ze aanvankelijk een succes. De eerste Nederlandstalige bundel, Sprookjes-Boek voor kinderen (1820), verkocht slecht en werd afgekraakt door een Nederlandse recensent. Die had het over onbenulligheden die de kinderen schrik aanjoegen en over misselijkmakende prentjes. Na 1850 groeide de faam van de gebroeders Grimm. Vooraanstaande taalkundigen en historici waren gefascineerd door het fenomeen. Het was echter wachten op het succes van de verfijndere versies van Hans Christian Andersen om de sprookjes een vaste plaats in de kinderliteratuur toe te kennen. Ondertussen was er dus heel wat knip- en plakwerk geleverd.

De tegenstanders bleven echter behoedzaam. De broers Grimm werden tijdens het naziregime geprezen als hoeders van de Duitse volksziel en voorlopers van de Groot-Germaanse gedachte. Op zoek naar een verklaring voor de gruweldaden van de nazi’s dachten de geallieerden dat Duitse kinderen met de sprookjes al van kleins af hadden geleerd dat geweld en antisemitisme aanvaardbaar waren. De Grimms hadden immers een sterk antisemitisch sprookje geschreven, De jood in de doornhaag, waarin een hebberige jood belachelijk wordt gemaakt. Dat diende dus gecensureerd, net zoals de erotische passages, waarin de auteurs zich ooit hadden verkneukeld. Feministen ergerden zich over de gedateerde en ongewenste rollenpatronen, de poetsende Sneeuwwitjes en de naïeve Roodkapjes. Opvoeders struikelden over het geweld en de wereldvreemdheid van sprookjes. “Wat brengen ze kinderen bij?”, klonk het. Anderzijds: kunnen we er bezwaar tegen hebben dat sprookjes de ongebreidelde fantasie van kinderen aanzwengelen? En is het niet zo dat eeuwenoude waarden er worden gesymboliseerd? Toch maar een sprookje vertellen aan uw kleinkinderen.

Marc van Riel

“Assepoester is het bewijs dat een nieuw paar schoenen je leven kan veranderen” (anoniem)