OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Samenspraak (een eerste verhaal)

Filosofie
‘Waarom kleine vogel zing jij niet meer zo mooi als je vroeger zong?’ ‘Oh hoe zou ik nog kunnen, ze hebben mijn veren geplukt en mijn wieken gekort. (Mijn botten doen zeer en mijn poten zijn kreupel. Laatst nog, laatst nog, viel ik zomaar van een tak.)’
Hij had zich afgevraagd of zij na de dood van Theo (24 januari 2012) ooit nog muziek zou schrijven. Of ze het überhaupt nog zou kunnen. Zij was immers zijn hofcomponist geweest. En zijn hof, dat waren zijn films. In zijn films waren beeld en muziek onafscheidelijk. Theo Angelopoulus en Eline Karaindrou. ‘Het is wonderlijk’, bedacht de mandalist zich, ‘hoe hij films wist te maken voor haar muziek, alsof het beeld al zwanger was van de muziek die nog moest komen.
Dus hij had het zich afgevraagd ... tot gisteren. Want op zaterdag klonk er dan toch weer nieuwe muziek in het huis van de mandalist. Nieuw, maar oh zo vertrouwd. Vertrouwd, maar spiksplinternieuw. ‘Tous des oiseaux’. Muziek van eenzelfde prachtige treurnis als die van toen, misschien nog wel dieper. De melodie, schreef zij in het begeleidende boekje, was gebaseerd op een oud Grieks lied. Heel oud, uit de dertiende eeuw of zo. Het lied verhaalt over een kleine vogel die niet meer zingt. Het was een treurlied, geschreven bij de val van Constantinopel in 1204.
Ook in het huidige Istanboel, nog steeds een kruispunt voor vogels, mogen de Soefi’s niet meer dansen, de kleine vogels niet meer zingen, nu de gieren, de vale gieren aan het bewind zijn. Het land is niet langer aan de nachtegaal.
Het was verbluffend om te weten dat de mandalist nog voor het beluisteren van ‘Alle vogels’ al had besloten om te gaan schrijven over vogels. Een verhaal dat net als de muziek van Eline zou ontspringen om en nabij het jaar 1200, maar dan een eindje verderop, in Perzië. Het was daar dat aan het hof van koning Simoerg, de heer van de schepping, onder voorzitterschap van de hop, de tovenaar onder de vogels, de eerste grote bijeenkomst plaatsvond. ‘De samenspreking der vogels’. Een verslag van die bijeenkomst is toentertijd keurig opgetekend door de soefidichter Farid Ud-Din Atar, en tot vandaag ook in Nederlandse vertaling beschikbaar gebleven. De mandalist vroeg zich af of dat boek in het huidige Iran nog gelezen werd? Of de soefi’s nog mochten dansen? En of het blijde lied van de nachtegaal nog klonk? Want ook daar waren immers de gieren, de vuile vale gieren aan het bewind en was iedere vorm van een meer esoterische islam uit den boze. Maar dat terzijde …
Want er was ook goed nieuws. De vogels kwamen weer samen. Er zou een nieuwe ‘samenspreking der vogels’ komen. Een kleintje deze keer, ontsproten aan de fantasie van de mandalist zelf, maar dat maakte niet uit, ‘want al het leven’, dacht hij dan, ‘begint met die eerste deling, zoals iedere regen met de eerste druppel, iedere vergadering met het eerst vergaren en al het spreken met de eerste spreker.’
Het was op maandag dat de eerste spreker zou spreken. Het werd echter een andere spreker dan op zondag nog gedacht. Het waren toch de grutto’s, de vogels uit het pijnlandschap, die ineens voorrang vroegen. ‘ZWARE TIJDEN VOOR DAMESGRUTTO’S’, stond er die ochtend in de krant. Tja, vrouwtjes zijn groter en hebben meer voedsel nodig. Voedsel wat er niet is. Het land is te droog en dan die maaibalk, die ieder jaar weer vroeger lijkt te komen. Minder vrouwtjes is minder jongen en steeds meer ouder wordende mannetjes. ‘Een dorp, waar alleen nog oude, grijze mannen wonen.’
‘Wat natter land, wat minder mest en later maaien. En als het even kan ... dan heel graag voor het te laat is’, zei de eerste spreker.
‘Vertrekkende grutto’s’, dacht de mandalist bij het nog eens bekijken van een van zijn oudere mandala’s. Verhalen vertellen zichzelf en blijven zich hervertellen in hun zoektocht naar betekenis.
‘Het was een drukte vanjewelste. De pauw die toch al lange tijd in de nabijheid van de open plek in het bos woonde, was enigszins ontstemd. Hij was al enige tijd weduwnaar, had zo zijn vaste loopjes en een eigen plek om te slapen. Alhoewel hij oud, moe en wat nukkig was, bleef hij zich wel goed verzorgen. Hij kocht ieder jaar weer een nieuwe jas en was nog steeds fier op zijn blauwe borst en de grote ogen die hij nog op kon zetten. Al was er geen vrouwtje die het nog zag. De kippen een eindje verderop hadden al helemaal geen interesse. Zij waren een tak van de familie waar hij weinig mee van doen had. Nee, dan was hij eerder jaloers op de fazant die hij zo nu en dan krijsend voorbij zag vliegen. Die kon net iets beter vliegen dan hij, ging net iets verder van huis en wist zich nog wel getroost door een schone harem van vrouwtjes. Ze woonde net achter de begraafplaats, waar het open veld begint. Een plek waar de pauw niet komt.
De pauw had wel gehoord van de naderende conferentie, van de grote vergadering, maar … Ja, wat maar? Hij had er gewoon geen zin meer in. Nog niet wetende dat ook zijn slaapplaats ging verdwijnen was hij gewoon te oud en te moe om zich nog druk te maken.
Een jonge uil daarentegen zou echter wel gaan. ‘Misschien komt er een oplossing’, dacht hij terwijl hij ietwat mistroostig naar zijn laatste braakbal zat te kijken. ‘Wat is er toch met de muizen? En de kleine vogels? Wat is er met hun botjes? Ze zijn te zacht … te zacht …’ (wordt vervolgd)
ronaldvanbreemen@live.nl