OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Manifestatie (een tweede verhaal bij ‘Het kistje van God’)

Filosofie

‘Schoonheid’, dat stond er op de engelenkaart die hij die ochtend getrokken had, juist voor hij aan dit verhaal begon. Een nieuw verhaal waarvan hij nu nog niet wist waarheen het zou gaan. Nieuw? Of was het toch gewoon instappen in een trein die allang reed? Gewoon verder vertellen. Gewoon instappen in de trein van verhalen. Een plekje zoeken bij het raam en naar buiten staren. Zien wat er komt. Niet zoeken naar de juiste woorden, maar juist het vinden van de juiste woorden. ‘Heeft iemand, een grote filosoof of zo, zich wel eens verdiept in de schoonheid van het woord ‘juist’’, vroeg de tuinman zich af. ‘Ja’, zei de dichter, ‘het is inderdaad een heel mooi woord. Maar’, sprak hij toen lachend ‘het woord ‘slecht’, is toch ook een mooi woord?’

Maar er waren van die dagen dat de tuinman geen zin had in de dichter, in zijn zeurderige vertwijfeling, in al zijn ja, maars. ‘Als kinderen, ‘ja, maar’ zeggen’, dan is dat uit beleefdheid, uit ontzag of angst. Want eigenlijk zeggen/bedoelen ze nee’, had een pedagoog hem ooit verteld.
De tuinman had geen zin in nee vandaag. Het zou juist een dag van schoonheid worden, dat was tenslotte de boodschap van de engelen. Hij wilde schrijven over hoe en wanneer de engelen in zijn leven waren gekomen. Over hoe zij door God, als blijvende hulpjes, aan de creatie waren meegegeven. De God die oud en moe was en zich regelmatig afvroeg of Hij niet te veel van Zijn goede bedoelingen had weggegeven en of het grote geschenk van vrijheid en zelfbeschikking Zijn eigen afzijdigheid nog langer rechtvaardigde?
De mandalist had ooit ‘Het kistje van God’ gemaakt. Tijdens de verbouwing, zo vlak voor Stille Zaterdag was die mandala weer boven water gekomen. ‘Wat mooi eigenlijk’, dacht de tuinman toen hij die mandala met de ogen van nu bezag. Want opeens kan het gebeuren dat er zaken, mensen, dieren, planten of dingen, die je al jaren kent, ziet en hoort ineens in een ander licht komen te staan, hun wijs- of schoonheid pas dan laten zien, zich pas dan laten kennen, zich pas dan ontvouwen en/of ontpoppen, als een helder inzicht, een bloem of een vlinder. Het lijkt dan alsof de zaken die er altijd al waren zich pas dan manifesteren. Pas dan, wanneer de tijd daar is, het vertrouwen volgehouden en de hoop niet opgegeven.
Het was bij zijn tweede reis naar Findhorn, zo’n 35 jaar geleden (ja dat moet haast wel, want hij was toen zes- of zevenentwintig), dat hij in het gesprek van aankomst moest vertellen wat hij kwam doen, wat hij zoal wilde leren. Wat hij toen, in zijn beste Engels, verteld heeft, wist hij nu niet meer, maar het stille staren van de groep kon hij zich nog wel herinneren, zoals ook het lange wachten en de zenuwen. Tot hij opschrok. ‘Je bent nog wel wat jong’, zei de counselor, ‘maar wij denken dat je naar de groep van David kunt’. Het werd een memorabele week vol wonderen. Wonderen? Nou in ieder geval vol overvloed, vol gebeurtenissen die tot verwondering stemmen. Hij was blij met het engelenspel dat ze speelden, tot vandaag weet hij nog niet wie toen zijn engel was. Maar ook weer de ontdekking dat ‘Het kistje van God’ vol gereedschap was, van tastbare zaken, zoals een verrekijker, een microscoop en een groothoeklens, een hamertje en een tangetje tot ook van geluiden, zoals dat van kwakende kikkers in de lentezon van mei en van geuren zoals die van parfum en pas gebrande koffie.
Klokken zaten er niet in! ‘Okay’, had David gezegd, ‘ze zijn handig om ontmoeting af te spreken. Maar met ‘ontmoeten’ hebben ze niks te maken. Klokken kunnen zelf niet ontmoeten. Probeer het maar eens een dag. Hoe meer je op de klok kijkt, hoe drukker je het gaat krijgen en in alle haast die dan ontstaat, ga je steeds meer roepen dat je tijd tekortkomt. Je gaat zelfs denken dat je tijd kunt maken.
Maar tijd’, zei David dan, ‘tijd kun je niet maken. Tijd is een revelatie, een openbaring, een gift.’
Het was de tijd van ‘alle tijd’. Dus het werd een week zonder klokken, zonder horloges en zonder mobieltjes (dat laatste was in die tijd nog niet zo moeilijk, ze waren er gewoonweg nog niet). Het was een week van geven. ‘Want als je geeft’, had David gezegd, ‘dan krijg je.’ Dat was een van de wetten van manifestatie. ‘De wetten van manifestatie’ was een soort handleiding die David in ‘t kistje van God gevonden had. ‘Vertrouwen’ was een van die wetten. ‘Afstemming’ een andere, ‘geven’ was er ook een.
De tuinman wist het niet precies meer, hij zou er het boek nog eens op na moeten slaan. Het was de cirkel van schepping. Je stemt af. Je kijkt wat nodig is. Je vraagt om wat nodig is. Laat dan los in vertrouwen en ga geven, wees dienstbaar. Geef waarom je gevraagd hebt en je krijgt waarom je gevraagd hebt. Wees dankbaar. ‘Be thankful’. Dankbaarheid is een staat van zijn. De staat van zijn waarin iedere nieuwe schepping begint.
‘Dank u voor deze nieuwe morgen. Dank u voor deze nieuwe dag.’ Het was een kerkliedje uit zijn jeugd. Wist hij veel. Nee, maar hij werd er wel blij van. Een blijdschap die hem dan verder de dag door droeg.
Zoals het vandaag schoonheid was. ‘Ik trek vast een kaartje voor morgen’, dacht hij zo vlak voor het slapengaan. ‘Vrijheid’ …
ronaldvanbreemen@live.nl
Lit.: David Spangler - De wetten van Manifestatie (1979)