Afbeelding
Psycholoog Lies Van Assche over social distancing en huidhonger

Psycholoog Lies Van Assche over social distancing en huidhonger

Interviews

Helden zijn vrouwen en mannen met een passie. Een passie voor sport, ondernemen, reizen, literatuur, muziek, wetenschap, design, … ‘Mensen zijn Media’ wil Vlamingen inspireren, daarom komt in deze rubriek elke keer een held aan het woord.

Tijdens de feestdagen zal het gespreksonderwerp aan tafel nog vaak de coronacrisis zijn. Een rode draad doorheen al die verhalen zal de moeilijkheid zijn die we allemaal ervaren hebben doordat we gedwongen werden afstand van elkaar te houden, de zogenaamde ‘social distancing’. We waren het niet gewoon om minstens anderhalve meter uit elkaars buurt te moeten blijven. Mensen zijn nu eenmaal sociale dieren en elkaar aanraken is een primaire behoefte, net zoals eten, drinken en slapen. Tegenover social distancing staat huidhonger. Psychologe Lies Van Assche, verbonden aan het Universitair Psychiatrisch Centrum van de KU Leuven, verklaart onze collectieve honger naar aanrakingen.

Waarom viel de social distancing ons zo zwaar?

“Dat is simpel: omdat we allemaal heel graag worden gekoesterd en getroost. Iedereen is het erover eens dat een arm om de schouder van iemand die we kennen en vertrouwen, niet alleen een fysieke, maar ook een psychische nabijheid met zich kan meebrengen. Dit intieme gebaar bevestigt ons dat we bijzonder zijn, dat we een unieke betekenis hebben of van waarde zijn voor een ander. In sommige gevallen gaat aanraking gepaard met een seksuele aantrekkingskracht, maar dit is niet strikt noodzakelijk. Een aanraking brengt natuurlijk ook troost. Door onze opvoeding, onze opleiding of door bepaalde aandoeningen vinden we op cruciale momenten in het leven niet altijd de juiste woorden, maar het hartverwarmende en geruststellende effect van een arm om de schouder of een omhelzing kennen we allemaal.”

Worden we met huidhonger geboren?

“Ja, iedereen wordt geboren met een nood om zich te ‘hechten’. Het ‘gehechtheidsysteem’ bij primaten werd voor het eerst onderzocht in de jaren ’50 door gedragsbioloog Harry Harlow. Zijn onderzoek toonde aan dat primaten en dus ook mensen, al van bij de geboorte de nood voelen aan nabijheid en manieren hebben ontwikkeld om die nabijheid, troost en bescherming te zoeken bij anderen. Wat is bijvoorbeeld het eerste wat we doen wanneer we geboren worden?”

Hevig huilen?

“Inderdaad en onze omgeving reageert op dat gehuil door het bieden van hulp en nabijheid. Een baby wordt meteen vastgehouden, geknuffeld en getroost. Er wordt nagegaan of het kindje honger heeft of moe is. Harlow ontdekte echter via zijn experimenten op resusaapjes dat zorgdragers zoals moeders en vaders er niet alleen zijn voor de bevrediging van primaire behoeftes zoals voeding en slaap. Van zorgdragers verwachten we namelijk ook nabijheid, veiligheid en bescherming.”

Dat ontdekte hij via onderzoek op jonge apen?

“Dat klopt. Enkele weken na de geboorte werden de aapjes bij hun moeder weggehaald. Ze kwamen in een kooi met twee kunstapen terecht. De ene kunstaap was gemaakt uit een zachte stof, de andere uit een hard en koud materiaal. Alleen de ‘harde’ nepmoeder kon melk geven aan de kleine aapjes. Als een jonge primaat slechts toenadering zoekt om te overleven, dan lijkt het logisch dat deze meer aandacht besteedt aan de moederfiguur die melk kan geven.”

Inderdaad!

“Toch gaven alle aapjes de voorkeur aan de zachte moeder. Ze bleven meerdere uren per dag aan de zachte moederfiguur hangen en spendeerden slechts enkele minuten bij de harde moederfiguur. Warmte en nabijheid hebben met andere woorden meer belang dan we op het eerste gezicht zouden denken.”

Wat gebeurt er wanneer kinderen groter worden?

“Ook dan blijven gehechtheidsrelaties met ouders belangrijk. Kinderen mogen nog de meest fantastische partner ontmoeten, ze verliezen niet plots alle aandacht voor hun ouders wanneer ze het huis uitgaan. Er wordt contact gehouden en bij problemen keren volwassen kinderen vaak nog naar het ouderlijke huis terug. Omgekeerd gaan op een bepaald moment volwassen kinderen als een bron van veiligheid en troost beschouwd worden door hun ouders. De band blijft met andere woorden bestendigd gedurende de hele levensloop. Zelfs wanneer er sprake is van een onveilige hechting, zoals na verwaarlozing of mishandeling, zorgt die hechting er soms voor dat kinderen trouw blijven aan hun ouders.”

Verandert onze huidhonger doorheen ons leven?

‘Honger’ naar nabijheid, intimiteit, veiligheid en troost blijft zoals gezegd aanwezig gedurende de hele levensloop. Als het heel specifiek gaat over fysiek intieme en ‘erotische’ aanrakingen, dan weten we uit onderzoek dat die vorm van huidhonger blijft bestaan tot op hoge leeftijd en dit zowel bij mannen als bij vrouwen. Gemiddeld genomen zal op elke leeftijd de interesse wel iets groter zijn bij een man. Door lichamelijke veranderingen kan het belang van de strikt coïtale seksuele activiteit wel verminderen. Meer aandacht voor het strelen van het naakte lichaam met als doel seksuele opwinding te stimuleren, kan deel uitmaken van een ‘seksuele creativiteit’ die noodzakelijk wordt wanneer het volledig doorlopen van de seksuele cyclus niet meer evident is.”

Onze kwetsbaarheid beïnvloedt onze huidhonger?

“Ja, dat is zo. Bij kleine kinderen, maar zeker ook bij hulpbehoevende ouderen zien we een andere vorm van huidhonger die voortkomt uit dat grotere gevoel van kwetsbaarheid. Zij willen zich via aanrakingen veilig weten. Die twee vormen van huidhonger gaan uiteraard vaak samen. Hulpbehoevende ouderen zijn het dan wel gewoon om aangeraakt te worden bij de dagelijkse verzorging en dit kan een veilig gevoel geven, maar dit is veelal een louter instrumentele aanraking. Een rustgevende massage, een streling, kortom een aanraking die met meer zorg gebeurt en met meer aandacht voor de persoon blijft deugd doen.”

Ervaart de ene meer huidhonger dan de andere?

“Er zijn verschillen in temperament of opvoeding die ervoor zorgen dat sommige mensen gemiddeld genomen minder behoefte hebben aan lichamelijke nabijheid en anderen net meer, en die zien we op elke leeftijd terugkomen. Dit verschil zie je goed wanneer je op een receptie bent. Sommige mensen nemen automatisch wat meer afstand, terwijl anderen nabij komen, een hand of een kus geven, een arm aanraken.”

Is er ook een generatieverschil?

“Zeker, er is een hele generatie van ouderen bij wie knuffelen of praten over de gevoelens meestal geen belangrijk onderdeel was van de opvoeding. In diezelfde generatie werd ook bestraffend en beschuldigend omgegaan met seksuele gevoelens en gedrag wanneer die niet in het teken stonden van de voortplanting of kaderden in een ‘huwelijksverband’. Het spreekt voor zich dat het tonen van affectie door aanraking, knuffelen, en dan zeker wanneer dit in het openbaar zou gebeuren, voor een aantal onder hen heel ongewoon en ongemakkelijk aanvoelt.”

Toch komen aanrakingen onze gezondheid ten goede?

“Onderzoek zou hebben aangetoond dat ‘knuffelen’ en ‘seks hebben’ zorgen voor het vrijkomen van bepaalde stoffen in de hersenen die ons een positief gevoel geven en die beschermend kunnen zijn tegen stress. Meer bepaald zou oxytocine geproduceerd worden. De aanwezigheid van oxytocine zorgt ervoor dat men meer ontspannen is, waardoor men zich makkelijker openstelt voor anderen. Zo kan er een gevoel van vertrouwen en verbondenheid ontstaan. Oxytocine heeft ook een gunstig effect op het lichaam. Het verlaagt de bloeddruk. Aanrakingen kunnen onze gezondheid dus ten goede komen via psychische weg, doordat we ons sterker voelen bij tegenslagen, en via lichamelijke weg, doordat de negatieve effecten van stress op het lichaam ingeperkt worden. Uiteraard geldt dit alleen voor gewenste aanrakingen.”

Kan onze huidhonger alleen gestild worden door aanrakingen van mensen die we kennen?

“Het spreekt voor zich dat er een graad van vertrouwen dient te zijn wanneer mensen elkaar aanraken om uiting te geven aan affectie, intimiteit of erotische gevoelens. Knuffels en nabijheid kunnen trouwens ook geboden worden door dieren; er bestaat veel onderzoek naar gehechtheid aan (huis)dieren. Die kunnen ook een belangrijke positie innemen ter preventie van eenzaamheid.”

Heeft onze individualistische en digitale maatschappij schuld aan het tekort aan lijfelijk contact?

“Het is niet duidelijk of individualisme per se gelijkstaat aan ‘minder lichamelijk contact hebben’. In een collectivistische maatschappij of cultuur kan evengoed de regel bestaan dat er in het openbaar geen aanrakingen kunnen gebeuren, of dat dit überhaupt niet kan privé en publiek, tenzij met een specifiek doel. Ik zou dus voorzichtig zijn met het verbinden van deze twee verschillende concepten. De digitalisering zal zeker wel bijgedragen hebben tot een vermindering van het aandeel ‘echte’ contacten dat we dagelijks hebben, en in die zin kan ze ook bijgedragen hebben tot een vermindering van het aantal lijfelijke ontmoetingen, maar misschien leiden digitale contacten dan ook weer tot reële ontmoetingen?”

Afbeelding
Afbeelding