Afbeelding

De zwarte ridder

Poëzie

Rhododendron ponticum - ‘Ook de vogels komen er niet in. Zelfs de roodborst, die ons altijd vergezelt bij het werk, blijft angstvallig achter ons. Geen nesten, geen enkel, zelfs niet dat van een merel. Gek, want in de laurier (voor de niet-botanicus toch erg gelijkend) een eindje verderop is er wel een nest. Wel veel grijze stammen, kronkelend en soms wit uitgeslagen. We zagen ons een weg naar binnen, over verende grond, zacht als pantoffelzolen. Donkere kamers vol met stilgehangen lucht, alsof ook een frisse wind hier al jaren niet meer binnen mocht. Bedwelmend. Wij? De tuinman en zijn maten. Nieuwe mannen, die hij nauwelijks kende, maar samen waren zij een klein leger van harde werkers. Zo zouden ze er meer moeten rekruteren. Een dag! Een dag hadden ze erover gedaan. Over die ene bult. Een sprankje licht was het cadeau. Het licht van winterzon viel op een plek waar het in jaren niet meer was geweest en, nu even vooruit, het denkbeeldige klaroengeschal van de roodborst.

De dichter was in zijn nopjes. Het gebeurde niet vaak dat hij mee mocht met de tuinman. Meestal vond hij dat ook niks, zeker niet in de winter. Veel te vermoeiend, te nat, te koud en te winderig. Nee, dan zat hij liever binnen, in pyjama, met een glaasje glühwein, een stokje wierook, het liefste die van Sai Baba, en muziek. Nieuwe muziek zoals de laatste ‘geloofsbelijdenis’ van Mumford & Sons, maar vaak ook oude muziek zoals die van Dylan. Oude muziek, die weer helemaal nieuw werd, zoals nu, de bootlegs no 14 … More Blood, More tracks … A simple twist of fate, maar vooral Tangled up in blue, want dat was het gevoelen dat hij aan zijn tocht met de tuinman door het bos van de rododendrons had overgehouden. Tangled up in blue. Dat was ook waarover de tuinman verteld had toen hij sprak over de ‘rodos’. ‘Weet je’, had hij de dichter verteld, ‘als je lang en diep in de rododendron gaat, dan raak je verknoopt, verstrikt in de blues. Dan raak je tangled, Tangled up in Blue’. Verknoopt, verstrikt in het blauwe en dat is niet het blauwe waar Goethe zo mooi over geschreven heeft, maar meer het donkerblauwe. Meer zoals een anker waarvan je niet loskomt, of de walm van hallucinerende rook. Je raakt ermee verknocht, aan gehecht. ‘Luister toch hoe mooi!’, zei de dichter tot de tuinman, toen zij het kaalgesnoeide lied van Dylan opnieuw beluisterden. ‘Het is heel mooi’, zei de tuinman dromerig alsof hij alle liefde opnieuw bezag, alsof hij de nog jonge rododendron opnieuw geplant zag, ‘maar het is, net als in het liedje, uit de hand gelopen. De bloemen zijn ons letterlijk boven het hoofd gegroeid. We brengen ze terug naar de aarde. We brengen ze terug naar de mensen.’
‘Wat is dat toch met die rododendron, die pontische rododendron?’, vroeg de dichter zich af toen hij de zoekopdracht al had ingetypt. 193.000 in 0,32. ‘Dus ook op het internet (wat hij inmiddels als een parallelle wereld had aanvaard) al behoorlijk invasief’, dacht hij nu nog grinnikend, maar het was als het openen van de doos van Pandora. De geest was uit de fles. Er zijn kamers van kennis die je beter niet kunt betreden, want als je weet, kun je nooit meer niet-weten en soms verandert weten het kijken voorgoed. ‘Ik word er somber van’, zou hij de tuinman zeggen, ‘doemdenkerig!’ Ja, dat was het gevoel dat hem bekroop toen hij las over giftigheid, over schaduw en dode grond. Over invasie, over schimmels en stervende bossen. ‘A spectacular thug is out of control’, stond in The Guardian van zondag 17 april 2017. En ook, voor het eerst las hij over de ‘sudden oak death’. Vooral aan de relatief warme westkust van het Britse koninkrijk zoals in het westen van Schotland en in de bossen van Snowdonia, was zich langzaam maar zeker een ramp aan het voltrekken. Hij zou een brief schrijven aan de tuinman. Bij deze een fragment …
‘Beste tuinman, waarde vriend
Inmiddels heb ik een bijnaam verzonnen voor de Rhododendron ponticum: de zwarte ridder. Weet je nog dat we in onze jeugd genoten van de Star-trekfilms. Aanvankelijk van de avonturen van kapitein Kirk en Spock (je weet nog wel, die met die rare oortjes), maar later was het kapitein Picard, die het gezag over de Enterprise voerde. Op een van zijn reizen kwam hij in aanraking met de Borg, een volk dat zich kon voordoen als een verzameling individuen (zoals wat wij mensen denken te zijn), maar wat in feite een wezen was. ‘We are the Borg’. Zij slokte alles op, ieder ander wezen. Assimilatie noemde zij dat. Welnu, daar is de metafoor, want dat doet de zwarte ridder ook. Aanvankelijk doet hij zich lieftallig, zelfs bijna koninklijk voor, keurig in het gelid langs menig oprijlaan, met zachte pauskleurige bloemetjes, maar het verraad zit in zijn overwoekering. Hij pakt alles wat hij pakken kan. Een soort techniek zoals die van ‘de verschroeide aarde’ en wij, wij delibereren maar over klimaat, mag het anderhalf zijn? Of net twee? Maar ietsje warmer doet al exploderen. Ietsje warmer doet al overwoekeren. Lieve tuinman, je bent moedig in je werk en hou vooral vol, maar wat kan ons nog behoeden? Wat ons nog kan troosten’, zei hij tot slot, ‘dat is iets van dat andere kleine liedje van Dylan, van zijn Blood on the tracks. ‘Come in’, she said, ‘I’ll give you shelter from the storm’. Laten we schuilen.’
ronaldvanbreemen@live.nl