OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

De blauwe kapel (voor Jona)

Filosofie

‘De blauwe kapel?’, zei hij tegen zichzelf, vroeg hij zich hardop af. Zou dat een goede naam zijn? Hij had opnieuw een kerkje willen maken, zoals hij gedaan had toen hij pas hier woonde, nu toch zo’n acht of negen jaar geleden. Zo lang al? Hij bedacht zich, met de verbouwing in zicht, dat hij in een nieuw huis ging wonen. Hetzelfde huis, maar dan nieuw. Waar dezelfde dingen die er nu al waren, een andere plek zouden krijgen. Zijn tafel en zijn stoel, misschien zelfs zijn bed. Hij kreeg tenslotte een vaste trap naar de zolder. Misschien kon hij dan daar gaan slapen? Misschien zouden zijn tafels daar wel komen, onder het grote dakraam wat ze zouden gaan maken. Een raam met ochtendzon. Hij wist het nog niet. Eerst alles maar eens inpakken want bouwstof zou er komen.

De bouwstof van de De blauwe kapel was nog niet opgeruimd of zijn kleine kerkje was al een kathedraal van het avondlicht geworden. Op zijn mooist, wanneer de zon net onder was. Hoe mooi als dan de contouren vervagen, bij het ebben van de dag, ‘bij het sterven van het licht’. Het verlangen om er naartoe te gaan, om klein te worden en er dan in te gaan, werd dan groter. Ooit had hij geleerd, of beter gezegd opnieuw geleerd, want kleine kinderen doen het van nature, dat het ook mogelijk is. Het was op ‘de school voor imaginatie’ in Amsterdam en het vak heette fantaseren. En het enige instrument wat daarvoor nodig was, wat ervoor nodig is en wat ervoor nodig blijft, is fantasie. ‘Be your own Captain Fantastic’, zei de man die zich the Teacher noemde in zijn introductie over de kracht van de verbeelding, als zijnde de geboorteplaats van kunst, van mooie verhalen, van mooie liedjes, van poëzie, maar ook van moed en verwondering en zeker ook van hoop. ‘Fantasie, misschien is het zelfs wel de geboorteplaats van liefde? Love, love, love ... Love?’ Hij bleef het herhalen tot bij de laatste leerling in zijn kring. Het was een retorische vraag, er was geen tegenspraak.
Dus was nu het wachten op het avondlicht. En op de bronnen van herinnering … zoals toen hij als kind aan de hand van zijn oma de ‘Sint-Jan’ inliep en vol ontzag voor haar mooie jurk een kaarsje bij Maria ontstak. ‘Je mag nu bidden’, zei oma dan. Bidden is denken aan goede dingen die kunnen uitkomen, zoals aan zieke mensen die beter worden, of aan pasgetrouwde mensen die gelukkig gaan worden. ‘Maar’, voegde zij er later, al in de bus terug naar huis, aan toe, ‘bidden, het gebed, mag nooit jaloers of afgunstig zijn, want dat is vragen om moeilijkheden. En niet te zelfzuchtig. Het gaat tenslotte niet om het vergaren van aardse bezittingen. Je krijgt heus wel wat je toekomt, je mag er zelfs gewoon om vragen, je moet alleen niet overdrijven.’ ‘Ja, oma.’ Het kind dat hij toen was, begreep er niks van, maar oma was tevreden met het antwoord.
‘Remember’, had the Teacher gezegd, ‘want herinnering, her-inneren is de compost voor nieuwe fantasie, de mest voor nieuwe bloemen.’ Herinnering is het water voor de dromen van later, zoals toen hij nog een jonge vader was en voorlas uit het ‘Oneindige verhaal’, aan het mooiste kind van de wereld, aan Jona, de dochter. Het meisje met wie hij de ‘Moonwalk’ leerde te dansen. Het meisje, dat hij later, dacht hij toen, met de klanken van Albinoni of Stivell naar het altaar zou brengen. ‘Hier heb je haar’, zou hij dan zeggen, ‘Ik geef haar weg aan jou, aan de wereld en aan morgen, maar wees er verdomme zuinig op. Wees er in godsnaam zuinig op.’
Dat waren zo van die dingen die hij bedacht bij het zien van zijn blauwe kapel, die wel of niet af was, maar hij was begonnen met het vinden van de ondergrond, een poster, ‘Greens and white on blue’ van Mark Rothko. Ooit had hij aan Jona gevraagd om naar de Rothko’s te gaan kijken. Ze zou naar Londen gaan, waar in Tate een grote overzichtstentoonstelling was. Haar telefoontje zou hij nooit vergeten. ‘Papa’, klonk het bijna stamelend, ‘ze zijn zo mooi. Ze zijn zo mooi.’ En papa wist dat zij de diepte had gezien, in de stille tijd was geweest. Papa wist dat ze was verdwaald in het nergens en in dat nergens zichzelf had gevonden, een ‘trouw aan zichzelf zijn’, een trouw, die nooit meer verloren zou gaan.
Nu waren het de lange uren van staren geworden. Uren waarin hij bedacht, dat dit zijn Notre-Dame was. Uren waarin hij zich bedacht dat de ‘witte mist’ van Rothko, waarop hij zijn kerkje gebouwd had, onaanraakbaar moest blijven. ‘Door de mist van onwetendheid, zoeken wij de weg naar waarheid’, zou hij van de kansel willen roepen. ‘Linksom of rechtsom, het maakt niet uit hoe u naar binnen komt. Dat de binnenkomst niet ongeschonden is dat weten wij. Het is niet nodig om uw schaamte te verdoezelen. Het is niet nodig om onschuld te veinzen. Want jij, kleine man of vrouw die binnenkomt. Want jij, kleine man of vrouw, die de duisternis trotseert. Want jij, kleine man of vrouw. Jij, kleine man of vrouw. Jij, kleine man of vrouw’, bleef het klinken als een echo. ‘Klein, man, vrouw. Klein, man vrouw. Klein, man, vrouw.’ Onschuld, onschuld … onschuld!
Ronaldvanbreemen@live.nl

Naschrift

‘het sterven van het licht’ is ontleend aan een gedicht van Dylan Thomas, ‘het oneindige verhaal’ is van Michaël Ende.
De Sint-Jan, gewijd aan Johannes de Doper en een hoogtepunt van gotiek is in ‘s-Hertogenbosch. En ‘Captain Fantastic’ is een erg leuke film.